Toen Eindhovense ambtenaren in 1940 de Ariërverklaring moesten tekenen, was er maar één die dit onder protest deed: het gemeenteraadslid Hilda Verwey-Jonker. De rest tekende de verklaring – waarin gevraagd werd naar afstamming en eventuele Joodse voorouders – kritiekloos. Niet veel later werden alle Joodse ambtenaren ontslagen. Hilda Verwey-Jonker was actief betrokken bij de illegale distributie van voedselbonnen, het zoeken van onderduikadressen en zij was de spil van het Dommelhuis in Eindhoven waar zo’n tweehonderd Joodse jongens werden opgevangen.
Hilda Verwey-Jonker deed zelf altijd bescheiden over haar verzetswerk tijdens de Tweede Wereldoorlog. Maar zij ontving in 1987 de Yad Vashem onderscheiding. Deze wordt alleen uitgereikt aan personen die belangeloos bereid zijn geweest om mensenlevens te redden. Hoeveel mensen zij het leven heeft gered, is niet meer precies te achterhalen. Maar dankzij ooggetuigenverslagen weten we iets meer. Margit van der Steen, de biograaf van Hilda Verwey-Jonker, vertelt wat ze ontdekte.
Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, was Hilda Verwey-Jonker 31 jaar. Ze was afgestudeerd socioloog en getrouwd met Evert Verwey. Hij had een goede baan bij het Philips Natuurkundig Laboratorium. Inmiddels hadden ze twee jonge kinderen, Maarten en Lydia. Hilda was politiek en maatschappelijk actief en lid van de Eindhovense gemeenteraad. Ze had thuis met de paplepel ingegoten gekregen dat vluchtelingen geholpen moesten worden. Tijdens de Eerste Wereldoorlog had haar moeder zich ingezet voor de opvang van Belgische vluchtelingen. En zo handelde ook Hilda toen de positie van Joodse mensen steeds benarder werd na de machtsovername van Hitler. Ze was al vóór de oorlog begon, actief met verzetswerk. Toen in de nacht van 9 op 10 november 1938 – de Kristallnacht – in Duitsland een uitbarsting van geweld plaatsvond gericht tegen Joodse burgers en hun bezittingen, was Hilda betrokken bij de illegale distributie van voedselbonnen en het zoeken naar onderduikadressen.
Dommelhuis
Ze sloot zich onmiddellijk aan toen een directiesecretaresse bij Phillips – Laura Marks – het initiatief nam om Duitse Joodse jongens op te vangen. De Eindhovense afdeling van het landelijke Kindercomité ving tussen januari 1939 en februari 1940 ongeveer tweehonderd jongens op in het Dommelhuis. Ooggetuigen stelden dat Hilda Verwey-Jonker de ziel en de stuwende kracht van de opvang was. Zij zorgde er mede voor dat een deel van de kinderen kon emigreren; andere kinderen kregen een korte opleiding of deden werkervaring op. Zo ook Fred Schwarz. Ik sprak hem voor de biografie van Hilda Verwey-Jonker om zo meer inzicht te krijgen in deze periode waarover relatief weinig bekend is.
Fred was afkomstig uit Wenen en groeide op in een gegoede familie. Op 30 november 1938 was hij door zijn wanhopige ouders op de trein naar Keulen gezet, in de hoop dat hij Nederland zou bereiken. In Oostenrijk was de situatie voor Joodse mensen angstaanjagend geworden. Fred ging zijn broer Frits achterna die illegaal Nederland had weten te bereiken. Ook Fred wist de Nederlandse grens over te steken en kwam in Amsterdam terecht, waar hij zat te verpieteren op een kamertje totdat hem berichten bereiken over het Dommelhuis in Eindhoven. En toen stuurde een voor hem wildvreemde vrouw een treinkaartje en een brief met de vraag of hij naar Eindhoven kon komen. Hij las Hilda’s brief drie keer en barstte uit in een vreugdegehuil.
Helletocht
Na het verblijf in het Dommelhuis gingen Frits en Fred Schwarz met de Verweys voorjaar 1940 mee naar Noordwijk. Daar konden ze niet lang blijven, en een helletocht volgde via de kampen in Westerbork, Theresienstadt, Auschwitz-Birkenau en een subkamp van Buchenwald, Meuselwitz. Uiteindelijk kwamen de gebroeders Schwarz in juni 1945 weer in Eindhoven terecht waar de Verweys zich opnieuw over hen ontfermden. Tijdens de oorlog had Hilda Verwey-Jonker zo goed en kwaad als het ging het contact tussen de broers en hun ouders onderhouden. Ook de ouders Schwarz maakten een ellendige en gevaarlijke tijd door in Zuidoost Europa en Egypte. De levenstekens van hun kinderen die ze via Verwey-Jonker ontvingen zorgden ervoor dat de ouders het volhielden. Na de bevrijding wilde het gezin zo snel mogelijk herenigd worden, wat pas lukte na het nodige bureaucratische getouwtrek op 20 december 1947. Negen jaar nadat de ouders hun kinderen op de trein hadden gezet, vond de hereniging van het gezin Schwarz plaats op een perron van het treinstation te Roosendaal.
Toen ik hem sprak voor de biografie benadrukte Fred Schwarz het grote belang van de opvang in het Dommelhuis. Het had hem veerkracht gegeven. Hij onderschreef de woorden die een andere Dommelhuisjongen, Daan Kampelmacher, uitsprak toen het huis dicht moest: ‘(…) eine Frau die für uns alle so viel getan hat, dass es in Worten nicht zum Ausdruck gebracht werden kan’. Op de crematie van Hilda Verwey-Jonker in 2004 stond Daan Kampelmacher er opnieuw. Daar herhaalde hij de woorden die hij in 1940 in Eindhoven als negentienjarige had uitgesproken.
Mensenkennis
Tijdens die crematie kwam ook het verhaal van de twee tantetjes weer ter sprake. Hilda was betrokken bij het zoeken van adressen voor onderduikers, werk dat mensenkennis vroeg. Aangezien zij goed bekend was in Eindhoven als gemeenteraadslid en opviel vanwege haar kleine postuur, was dit extra gevaarlijk. Tijdens haar crematie werd weer stil gestaan bij een onderduiker die de dochter des huizes had bezwangerd. De vader van het meisje vond dat zij dan maar met de onderduiker moest trouwen. Maar zij wilde niet. De spanningen liepen hoog op en Verwey-Jonker werd erbij gehaald. Zij wist de vader te overtuigen dat zijn dochter zo niet gelukkig zou worden en ze sprak af dat ze zou proberen de onderduiker weg te halen.
Terug naar huis kwam Verwey-Jonker een bekende tegen die vertelde over de klemmende situatie op een boerderij waar twee vrouwen ondergedoken zaten. Die vrouwen moesten hard werken en kregen weinig te eten. Of Verwey-Jonker een oplossing wist? Diezelfde avond nog verruilden de onderduikers van adres. Het verhaal liep bijna af als een sprookje, want de twee vrouwen bleven op de baby passen zodat het meisje haar opleiding kon afmaken.
Bovenduikster
Veel gevaarlijker nog was wat de Verweys deden om het leven van Bep Denneboom te redden. Hierover kwam ik meer te weten dankzij een volstrekt toevallige ontmoeting, op een feestje, met Zeev Bachrach die tot mijn grote verbazing de zoon van Bep Denneboom bleek te zijn. Bep Denneboom groeide op in een Joods gezin in Zwolle. Toen de familie op transport moest, smeekten de twee oudste dochters hun ouders om onder te duiken. Op dat moment was Bep Denneboom zeventien jaar. Na lang wikken en wegen besloten de ouders dat niet te doen en hun jongste kind mee te nemen. Zij meenden dat de zevenjarige het nooit zou begrijpen dat ze haar in de steek zouden laten. Bep en haar zus Els doken onder en kwamen via omwegen in Eindhoven terecht. Bep kwam in huis bij iemand die haar niet goed behandelde.
Om haar hier weg te krijgen, plaatste Hilda Verwey-Jonker een advertentie voor een hulp in de huishouding. Bep ‘solliciteerde’ en kwam vervolgens niet als onderduikster, maar als ‘bovenduikster’ in het gezin Verwey te werken. Onder de schuilnaam Miep Griep zorgde Bep Denneboom tot na de bevrijding voor het huishouden van de Verweys en overleefde zij de oorlog. Ook haar zus Els wist de oorlog te overleven. Bep Denneboom heeft er, samen met voormalig Dommelhuisjongen Robert Engel, voor gezorgd dat Hilda Verwey-Jonker op 18 maart 1987 de Yad Vashem onderscheiding kreeg. In Zwolle herinneren drie Stolpersteinen aan de in Sobibor vermoorde Elie Denneboom, Frederika Denneboom- van Tijn en Antoinette Denneboom.