Instellingen voor kinderen met psychiatrische problemen waren niet altijd de veilige omgeving die ze hadden moeten zijn om aan herstel te werken. In het verleden heeft in menig instelling geweld plaatsgevonden. Geweld tussen jongeren onderling, maar ook geweld van medewerkers tegen jongeren. Dat blijkt uit een deelonderzoek dat het Verwey-Jonker Instituut verrichtte naar de kinder- en jeugdpsychiatrie van 1945 tot nu. Het deelonderzoek werd gedaan in opdracht van de Commissie Onderzoek naar Geweld in de Jeugdzorg, onder leiding van prof. Micha de Winter. De commissie presenteert vandaag haar eindrapport en de bijbehorende deelonderzoeken in Den Haag.
Het Verwey-Jonker Instituut deed onderzoek naar geweld in de kinder- en jeugdpsychiatrie van 1945 tot nu. Meer dan honderd oud-patiënten met negatieve ervaringen, vulden een vragenlijst in. De onderzoekers hadden diepte-interviews met 24 slachtoffers en spraken met een twintigtal (oud)medewerkers in de sector. Ook vond er archiefonderzoek plaats bij de Inspectie en bij instellingen voor kinder- en jeugdpsychiatrie.
Psychisch
De oud-patiënten hebben vooral psychisch geweld ervaren. Mensen zijn gepest, hebben vernederingen doorstaan en er is gedreigd met plaatsing in de isoleercel of met ouders niet meer mogen zien. Onderzoeker Marian van der Klein: “Ik vind het wrang dat kinderen die werden opgenomen om beter te worden, zich in de instellingen niet veilig voelden, maar werden geconfronteerd met geweld. Velen hebben zich verwaarloosd gevoeld.”
Risico
Wat de verhalen van de respondenten in deze studie ons leren, is dat ‘beter worden’ in een instelling voor kinder- en jeugdpsychiatrie, bepaald geen vanzelfsprekendheid was. Het risico dat kinderen er slechter uit kwamen, dan ze erin gingen was aanwezig. Tijdens de opname werden ze gestigmatiseerd, voelden ze zich ontheemd en werden ze geconfronteerd met gedrag van groepsgenoten dat als verwarrend, bedreigend of angstwekkend werd ervaren. Daarover werd niet gesproken, er was geen aandacht voor de impact die een opname in een instelling op kinderen heeft. De enkeling, die het geweld destijds aan de orde durfde te stellen, werd vaak niet geloofd: “Begeleiders weten het altijd beter, wij waren psychiatrisch patiënt dus wat wisten wij er nu van…?!” De meesten praatten pas op latere leeftijd over het geweld dat ze in de instelling hadden meegemaakt, met hun partner of een therapeut.
Onderafdeling
Dat het (psychische) geweld zo lang kon doorgaan in de instellingen komt omdat de kinder- en jeugdpsychiatrie tot 1985 een veronachtzaamde sector was. De kinder- en jeugdpsychiatrie kreeg lange tijd niet zoveel aandacht van de maatschappij en de politiek. Lange tijd was het een onderafdeling van de volwassenpsychiatrie waar ook de inspectie weinig aandacht voor had. Pas in de jaren tachtig veranderde dat, mede door de opkomst van de beweging van ouders van de jonge patiënten.
Wetten
Halverwege de jaren negentig kwamen er drie wetten die belangrijk waren voor het terugdringen van geweld en voor het aan de orde stellen van geweld in de sector:
• de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (WKCZ, 1995),
• de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO, 1994) en
• de Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ, 1995).
Deze wetten waren ook van toepassing op kinderen en jongeren in de psychiatrie. Het perspectief van jongeren zelf op wat er in de behandeling gebeurde, werd vanaf die tijd steeds meer gehoord.
Isoleercel
De wet BOPZ legde het gebruik van dwangmaatregelen in de behandeling van jongeren aan banden. Bij gedwongen opname in de isoleercel kwam vóór invoering van deze wet vaak veel geweld voor. De wet zorgde voor meer voorzichtigheid met de toepassing van geweld bij die dwangmaatregelen. Fixeren en isoleren werden in de loop der tijd steeds minder gebruikelijk in de kinder- en jeugdpsychiatrie. En áls het gebeurde, dan werd er meer rekening gehouden met de gevoeligheden en het perspectief van de kinderen.
Meer informatie
Voor meer informatie graag contact opnemen met de communicatieadviseur: 030 2300799.