In NRC-Handelsblad en Nieuwsuur (27 september) wordt het onderzoek naar moskeeonderwijs van het Verwey-Jonker instituut afgeschilderd als tegenstrijdig. Wij beoordelen het onderwijs van de salafistische organisatie alFitrah in ons laatste onderzoek zeer kritisch, maar zouden te mild zijn geweest in eerder onderzoek naar alFitrah en andere moskeescholen. Wij zouden daarbij genoegen hebben genomen met de beperkte openheid die de moskeeën ons gaven. Onze kritiek op deze weergave vatten wij samen in vijf punten.
1. Overdreven contrast tussen de onderzoeken naar alFitrah
Om te beginnen is het contrast tussen het eerste en tweede onderzoek naar alFitrah zwaar aangedikt. Het klopt dat we in het tweede onderzoek harder oordelen dan in het eerste; het had ook een ander doel. Onderzoek 1 ging over de pedagogisch-didactische kwaliteit van het onderwijs aan 4-14 jarigen. Het onderzoek vormde een onderdeel van een traject van de gemeente en de moskee om een werkrelatie op te bouwen waarbij alFitrah meer openheid zou bieden. Het tweede onderzoek betrof de lessen aan kinderen en (jong)volwassenen en richtte zich op de invloed van de organisatie op deelnemers en de omgeving. NRC-Nieuwsuur laat onvermeld dat de organisatie daar niet meer aan meewerkte, omdat men zich fel keerde tegen onze kritische kanttekeningen in het eerste onderzoek. Wij stelden in 2017 dat de lessen weliswaar aan pedagogische randvoorwaarden voldeden, maar waarschuwden voor de dogmatische benadering, die kritische reflectie en eigen meningsvorming van kinderen ontmoedigt en maatschappelijke participatie kan belemmeren. We concludeerden toen ook al dat de lessen belangrijke risico’s voor de ontwikkeling van kinderen opleveren.
2. Geen begrip voor het doel van onderzoek in Rotterdam en Amsterdam
In 2006 en 2017 onderzochten wij drie Rotterdamse en negen Amsterdamse moskeescholen, in opdracht van de gemeenten. In Rotterdam was de aanleiding een geval van lijfstraffen. Beide gemeenten wilden onderzoek dat ten dienste zou staan van samenwerking ten behoeve van pedagogische vernieuwing. Beschrijving van de stand van zaken en van de behoeften van de moskeeën aan ondersteuning stonden voorop, evenals het openen van de dialoog met moskeeën hierover. Het tamboereren op misstanden past niet bij deze doelstelling, de partijen wilden er juist gezamenlijk aan werken deze in de toekomst te voorkomen. Uiteraard leidde het er niet toe dat we hebben weg gekeken.
3. Selectief shoppen in de onderzoeksverslagen
De berichtgeving geeft geen goed beeld van de resultaten van onze onderzoeken. Het negatieve oordeel over onze onderzoeken in Rotterdam en Amsterdam is onderbouwd met slechts twee citaten uit de rapportages over drie, respectievelijk negen moskeeën. Het eerste citaat is van leerlingen die verhalen van slaag in een van de Rotterdamse moskeeën. Wij vermelden het duidelijk, en het was het enige ons bekende geval in dat onderzoek. Het betrof niet de afdeling waarmee de gemeente wilde samenwerken. Achteraf was het wel beter geweest deze melding in de conclusies te laten terugkomen. Overigens hebben we in deze onderzoeken wel degelijk kritische kanttekeningen bij het onderwijs geplaatst.
Het onderzoek in Amsterdam was een korte verkenning in samenwerking met de gemeente, om een aantal basisgegevens over de moskeelessen in beeld te krijgen en de visie en behoeften van de moskeebesturen. In het rapport staat duidelijk vermeld dat het om een globaal beeld gaat en dat de informatie afkomstig is van de moskeebesturen. Het rapport biedt geen conclusies over de kwaliteit van de negen individuele moskeescholen, omdat het daar niet over ging. Het door NRC-Nieuwsuur vermelde citaat over ‘respectvol omgaan met de medemens’ als een van de doelen van de Tawheed moskee is de weergave van de visie van het bestuur (zoals opgenomen in een bijlage in het rapport).
4. Geen begrip voor onze unieke ingang in moskeeonderwijs
Het klopt dat wij in dit soort onderzoek aan restricties zijn gebonden. Het Verwey-Jonker instituut gaat niet ‘undercover’ – zoals NRC en Nieuwsuur deels hebben gedaan. Dat is moeilijk verenigbaar met de ethische uitgangspunten van wetenschappelijke onderzoek. Wij gaan met open vizier het veld in en weten daar ook moeilijk bereikbare groepen te bereiken. In plaats van deze werkwijze af te schilderen als laakbaar zou ook wel eens gewezen mogen worden op de kracht ervan. Onze onderzoeken naar moskeeonderwijs zijn uniek in Nederland, en ook daarbuiten is onderzoek hiernaar zeer zeldzaam. In een context van wantrouwen ten opzichte van islamitische organisaties is het geen sinecure om het vertrouwen te winnen, binnen te komen en goed onderzoek te doen. Er zijn dan vaak beperkingen, maar daar zijn we ook transparant over. Bovendien zou een andere onderzoeksaanpak, zonder toegang tot de moskeescholen, evenzeer zijn tekortkomingen hebben. Door onze veelzijdige aanpak, via lesobservaties, gesprekken met besturen, leerkrachten, leerlingen, ouders en sleutelfiguren in de omgeving, en de bestudering van lesmaterialen, ontstaat een rijk, veelzijdig en ook kritisch beeld. Het biedt een belangrijke aanvulling op het type onderzoek dat Kouwenhoven en Holdert hebben gedaan, dat zich voornamelijk beroept op documentatie en via internet en ‘undercover’ vergaarde informatie.
5. Geen aandacht voor de boodschap
Wij betreuren het dat door de berichtgeving van NRC-Nieuwsuur over ons laatste onderzoek (dat wij vóór de zomer aan de gemeente Utrecht opleverden) de inhoud ervan totaal is ondergesneeuwd. De boodschap is dat alFitrah relatief professioneel in haar onderwijs te werk gaat, maar dat de inhoud ervan afhoudt van integratie in de Nederlandse samenleving. We beschouwen dat als een riskante situatie: veel ouders komen af op de professionaliteit omdat deze in mainstream moskeescholen vaak ontbreekt. Hiermee trekt alFitrah ook leerlingen aan uit gezinnen die niet dezelfde overtuiging hebben. Het risico is dat de fundamentalistische boodschap van alFitrah steeds breder verspreid raakt. Daarom hameren wij al langer op het belang van versterking van mainstream moskeeën in hun beweging naar pedagogische innovatie, zodat ouders en jongeren kwalitatief verantwoorde alternatieven hebben. Onze belangrijkste aanbeveling is dat een proces van pedagogische innovatie in gang moet worden gezet. De gemeente heeft inmiddels aangegeven deze aanbeveling te zullen oppakken.