Het Verwey-Jonker Instituut onderzocht op verzoek van de ministeries van OCW en BZK of er in het personeelsbeleid van de overheid tussen 1945 en 1971 sprake was van onderscheid en/of discriminatie op basis van seksuele voorkeur. In het rapport De overheid en haar werknemers: personeelsbeleid en homoseksualiteit, 1945-1971. “Geen aanstoot geven onder alle omstandigheden” concluderen de onderzoekers dat er – naar huidige maatstaven- sprake was van systemische discriminatie van lhbti-personeel (in spe) bij gemeenten en het Rijk.
Wie vroeger (1945-1971) bij de overheid wilde werken, werd vaak tot in de details gescreend. Burgerfatsoen speelde in deze screening een grote rol. Wat sollicitanten binnen en buiten het werk deden, had de belangstelling van de toekomstige werkgever. In ambtenarenreglementen stond de vereiste van “goed zedelijk en maatschappelijk gedrag” en mensen moesten tot eind jaren vijftig zelf invullen dat ze niet in aanraking waren geweest met de politie. Ook wisselden gemeenten en departementen inlichtingen uit over personeel (in spe). In de gemeente Den Haag is er tussen 1945 en 1957 zelfs een Commissie Toelaatbaarheid Gemeentelijke Dienst geweest.
Voor homoseksuele mannen en lesbische vrouwen maakte dit personeelsbeleid het lastig om een baan bij de overheid te krijgen of te behouden. In het naoorlogse Nederland was het gebruikelijk om te zwijgen over een homoseksuele voorkeur. Anders dan nu, was openhartigheid op dit vlak uit den boze. De mensen zelf waren vaak bang dat ‘het’ ontdekt werd en wie bij een gemeente of het Rijk wilde werken moest nog meer op zijn tellen passen. Ook het COC raadde haar leden tot ver in de jaren zestig aan om te zwijgen, als men een baan bij de overheid ambieerde.