Van de Nederlandse bevolking vindt 70% het een slechte zaak dat steeds meer kinderen een deel van hun jeugd doorbrengen in een één-oudergezin. Veel van de moeilijkheden die één-oudergezinnen ondervinden, zijn een gevolg van dit negatieve oordeel. Er worden tevoren al problemen verwacht. Ouders en kinderen in één-oudergezinnen hebben hier last van. Zij moeten bewijzen dat het hun goed gaat. In hoeverre is het negatieve oordeel terecht en in hoeverre is er sprake van een vooroordeel?
In het promotie-onderzoek ‘Mamma, is het waar?’ beantwoordt Kees van Gelder deze en andere vragen over één-oudergezinnen. Hij baseert zijn antwoorden op een studie naar de resultaten van ongeveer 1000 vergelijkende onderzoekingen over dit onderwerp uit de hele wereld. In verschillende opzichten blijkt het geen nadeel te zijn om in een één-oudergezin op te groeien. Zo leren één-ouderkinderen al vroeg om verantwoordelijkheid te dragen. De emotionele band met de ouder die voor hen zorgt is zeker niet slechter dan in twee-ouder-gezinnen. Op andere terreinen zijn er wel problemen. Het welbevinden van alleenstaande ouders heeft te lijden onder het feit dat zij alleen verantwoordelijk zijn voor de opvoeding. Eén-ouderkinderen doen het vaak minder goed op school dan twee-ouder-kinderen. In belangrijke mate worden de problemen van één-oudergezinnen veroorzaakt door de negatieve verwachtingen die er over deze gezinsvorm bestaan. In die zin is er sprake van een vooroordeel dat zichzelf waar maakt.