Onderzoeken wat we niet zien

Een verkennende literatuurstudie naar onderadvisering vanuit intersectioneel perspectief
PublicatiesGepubliceerd op: 17-04-25
Structurele onderadvisering, waarbij sommige leerlingen systematisch lagere schooladviezen ontvangen dan wat zij potentieel aankunnen, draagt bij aan ongelijkheid in het onderwijs en in de samenleving. Dit onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut beoogt inzicht te verschaffen in de onderliggende processen en structuren die het fenomeen van structurele onderadvisering in stand houden, door in kaart te brengen wat daarover bekend is vanuit bestaande literatuur.

Dit onderzoek, uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), heeft twee doelen: (1) inzicht krijgen in de oorzaken van structurele onderadvisering en (2) analyseren in hoeverre intersectionaliteit wordt meegenomen in bestaand onderzoek naar onderadvisering. Daarbij staan de volgende onderzoeksvragen centraal:
1. Wat zijn volgens bestaand onderzoek de oorzaken van structurele onderadvisering van leerlingen op verschillende momenten van advisering in het primair en voortgezet onderwijs?
2. In hoeverre en op welke wijze wordt intersectionaliteit meegenomen in onderzoek naar onderadvisering?

Methoden

Het onderzoek is gebaseerd op een systematische literatuurstudie, waarin zowel Nederlandstalige als Engelstalige wetenschappelijke studies en relevante overheidspublicaties zijn geanalyseerd. Daarnaast heeft een klankbordgroep van diverse belanghebbenden bijgedragen aan de onderzoeksopzet en analyse.

Belangrijkste Resultaten

Sinds 2013 is beperkt onderzoek gedaan naar structurele oorzaken van onderadvisering in Nederland. Kwantitatieve studies in Nederland richten zich vooral op de vraag welke groepen leerlingen met welke leerlingkenmerken vaker worden ondergeadviseerd en missen inzicht in mechanismen onderliggend aan onderadvisering. Internationale studies wijzen daarentegen op leerkrachtbias, terwijl kleinschalige kwalitatieve studies lage verwachtingen en discriminatie benoemen. Onderzoek in Nederland legt daarmee onevenredig veel nadruk op factoren die gerelateerd zijn aan de leerling, waardoor factoren gerelateerd aan andere niveaus, zoals de leerkracht, de school en de beleidscontext, onderbelicht blijven. Dat betekent dat de oorzaak van een gemiddeld verschil in advisering (impliciet) wordt gezocht in kenmerken van de leerlingen (en/of hun ouders/verzorgers) zelf en er niet of nauwelijks onderzocht is of leerkrachten handelen vanuit bias en/of het (school)beleid wellicht ongelijke behandeling in de hand werkt. Wisselwerkingen tussen factoren in de specifieke (beleids)context en de impact van de opeenstapeling van ongelijkheid worden nauwelijks onderzocht. Grootschalig, representatief onderzoek naar structurele oorzaken ontbreekt. Intersectionaliteit wordt zelden toegepast; slechts één Nederlandse en enkele internationale studies vanaf 2013 benoemen het expliciet. Er is geen robuust intersectioneel onderzoek naar hoe identiteitskenmerken en institutionele processen samenhangen.

Aanbevelingen

De inzichten uit het onderzoek bieden een basis voor beleidsontwikkeling die recht doet aan gelijke kansen binnen de Nederlandse samenleving en leveren input voor advies over vervolgonderzoek naar het onderwerp onderadvisering. Intersectioneel onderzoek naar structurele onderadvisering in het onderwijs kan bijdragen aan een beter begrip van de structurele oorzaken van onderadvisering en de ontwikkeling van gerichte beleidsmaatregelen en interventies in het onderwijs.

Het advies is om in vervolgonderzoek:
1. Te werken met meer complete datasets die intersectionele analyses mogelijk maken en ook zicht kunnen bieden op sociale categorieën op basis waarvan uitsluiting kan plaatsvinden, zoals genderidentiteit, huidskleur en religie. Dit voorkomt het reproduceren van bias in onderzoek en maakt een genuanceerde, intersectionele aanpak mogelijk.
2. Te focussen op meerdere niveaus en mechanismen en structuren en zo ook de invloed van leerkrachtfactoren, factoren op klas- en schoolniveau, en institutionele mechanismen en structuren zoals aanwezig in cultuur en beleid te onderzoeken.
3. Een bredere definitie van onderadvisering te hanteren waarbij ook aandacht is voor structurele verschillen in onderwijsprocessen en toegang tot optimale leerontwikkeling op verschillende momenten in de onderwijsloopbaan van leerlingen.
4. Onderadvisering op verschillende momenten (en niet alleen bij de overgang van po naar vo) in het onderwijstraject te bestuderen
5. Een longitudinale benadering te hanteren opdat de effecten van verschillende adviesmomenten en de cumulatie van ongelijkheid in de onderwijsloopbaan van leerlingen geanalyseerd kan worden.

Met medewerking van

  • S. Vlot

Thema's

Deel deze publicatie op: