Bestuurders, professionals en bewoners pakken met veel energie en inzet de leefbaarheid aan van buurten. Bewoners, professionals en bestuurders die samen optrekken creëren een duurzame basis voor wijkontwikkeling. Hoewel samenwerken de nodige moeite kost, draagt het op den duur bij aan een veilige en leefbare omgeving. Deze conclusies zijn te lezen in de pas bij het Verwey-Jonker Instituut verschenen tussenevaluatie van het impulsprogramma Onze Buurt Aan Zet.
Het impulsprogramma ‘Onze Buurt aan Zet’ (OBaZ) is in de zomer van 2001 begonnen door oud-minister Van Boxtel van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Dertig grote steden hebben een gezamenlijk budget van 40 miljoen euro ter beschikking gekregen om drie jaar lang te experimenteren met bewonersparticipatie. De steden dragen zelf zorg voor de helft van de financiering van hun programma. Het Verwey-Jonker Instituut heeft in opdracht van het ministerie geëvalueerd wat er tot nu toe in de praktijk terechtkomt van de inzet van bewoners, gemeente en instellingen voor leefbare buurten. De resultaten van het onderzoek in Almelo, Den Bosch, Enschede, Nijmegen en Schiedam zijn uitgebracht in de publicatie ‘Onze Buurt aan Zet onder het vergrootglas.’
De rapportage Onze Buurt aan Zet onder het vergrootglas doet verslag van de tussenevaluatie van het OBaZ-programma bij vijf geselecteerde steden en van een quick scan van evaluatie- en monitoringsinstrumenten in de dertig OBaZ-steden.
Uit de vergelijking tussen vijf steden distilleren de onderzoekers een zestal spanningen in de uitvoering en evaluatie van de programma’s tussen:
1. duurzaamheid en projectmatig werken
2. bestuurscultuur en bewonerscultuur
3. collectieve en persoonlijke benadering bij het informeren van bewoners
4. de actieve kern en de overige bewoners bij het mobiliseren
5. allochtonen en autochtonen
6. harde problemen en softe aanpakken
De onderzoekers beschrijven in het slothoofdstuk een instrument voor zelfevaluatie. Het instrument combineert kwantitatieve monitorgegevens met kwalitatieve panelgesprekken met direct betrokkenen. Daarmee kunnen de OBAZ-steden in 2005 de programma’s vergelijken en de waarde van burgerparticipatie inzichtelijk maken. Deze informatie is ook van belang voor de volgende convenantperiode van het grotestedenbeleid. De rapportage kan een rol spelen in de discussie over de waarde van OBAZ en de wijze waarop de in gang gezette bewegingen geconsolideerd kunnen worden. In 2005 maakt het Verwey-Jonker Instituut een vergelijking tussen de 30 steden op basis van zelfevaluaties.