Over het dagelijks leven in vluchtelingengezinnen in Nederland is nog weinig bekend. Hoe voeden de ouders hun kinderen op? Waar beleven zij plezier aan, wat valt hun zwaar en welke ondersteuningsbehoeften hebben zij? En ten slotte: bieden de bestaande voorzieningen hierop een passend antwoord? Dit boek behandelt al deze vragen. Het is gebaseerd op gesprekken met 80 moeders van Iraanse, Iraakse, Somalische en Afghaanse herkomst.
Zorgwekkend is de kwetsbare leefsituatie van veel gezinnen. Vergeleken met andere allochtonen is het opleidingsniveau hoog, terwijl de werkloosheid vaak groot is, evenals de geldzorgen. Ook met het asielverleden samenhangende psychische klachten drukken een stempel op het gezin en de opvoeding. Zoals bij veel andere allochtonen is de taakverdeling in de tweeoudergezinnen vrij traditioneel. De Iraanse vaders zijn het meest betrokken. De taakscheiding en de overdracht van sekseverschil op de volgende generatie zijn het scherpst bij de Somaliërs.
Met allochtone moeders hebben de vluchtelingenmoeders ook verder veel gemeen: conformiteit en presteren in de maatschappij zijn centrale opvoedingsdoelen.
In de opvoedingspraktijk ligt een sterk accent op controle. Na de puberteit krijgen meisjes meer beperkingen opgelegd. Doorgaans zijn de Iraanse moeders het meest liberaal en de Somalische moeders het meest behoudend. Vergeleken met hun eigen jeugd voeden de moeders overigens met meer openheid op. Ook de nieuwe omgeving dwingt veranderingen af, vooral vanwege de toenemende vrijheidseisen van de kinderen. Mede hierdoor is de opvoeding een bron van zorg en onzekerheid, meer nog dan voor andere (allochtone) gezinnen.
Het rapport onderstreept de noodzaak om de ondersteuning van vluchtelingengezinnen voortvarend ter hand te nemen. Temeer daar het bestaande aanbod de gezinnen lang niet altijd bereikt. Dat komt deels door onbekendheid, deels door een gebrek aan vertrouwen in de ‘Nederlandse aanpak’. Het rapport besluit met aanbevelingen om vraag en aanbod dichter bij elkaar te brengen.